1 Verwarm de oven voor op 160°C. Vet de springvormen in en bekleed ze met bakpapier. Wikkel een dubbele laag bakpapier rond de buitenkant van de springvorm, zodat de taartbodem hoger wordt, en bind het papier rondom vast met keukentouw. Rasp de schil van de citroenen en pers ze uit. Meet 150 ml sap af en zet de rest apart. Klop met de mixer de boter en 525 gram basterdsuiker romig. Klop de eieren er één voor één door. Meng de bloem, het zelfrijzend bakmeel en een mespuntje zout er in gedeelten door en mix steeds tot een luchtige massa. Klop de helft van de citroenrasp en de 150 ml sap erdoor. Schep het beslag in de twee vormen en bak 60-70 minuten tot het gebak goudbruin is. Controleer met een houten prikker die er schoon uit moet komen of het gaar is. Verwarm intussen de rest van de suiker en de rest van de citroenrasp en -sap tot een siroop en zet deze apart. Laat het gebak uit de oven afkoelen op het taartrooster. Meng wat citroensiroop door de amandelspijs zodat deze smeerbaar wordt. Snijd de afgekoelde taartbodems horizontaal door met een scherp mes. Bestrijk
2 Verwarm de abrikozenjam en druk deze door een zeef. Bestrijk de bovenkant en zijkant van de taartbodems ermee en zet ze op elkaar. Rasp de marsepein grof, kneed deze met de poedersuiker en kleur deze eventueel met eetbare kleurstof. Rol 750 gram tussen vershoudfolie uit tot twee ronde lappen van ca. 35 en ca. 40 cm doorsnee. Trek de bovenste folie eraf en leg de marsepein omgekeerd met folie aan de bovenzijde op de taartbodems. Vouw de marsepein om de taart, druk goed aan, verwijder de folie en snijd de marsepein aan de onderkant recht. Zet de kleine taart op de grote taart. Plak eventueel vast met geklutst eiwit. Garneer de taart door marsepeinroosjes, die je zelf kunt maken van de overgebleven marsepein (zie pagina 47), met geklutst eiwit op de taart te plakken.