1 Pel de garnalen, gooi het afval niet weg. Laat in een stevige kookpot 20 gram boter smelten. Doe er de grof versneden selder, ui en wortel in. Laat even stoven, maar het mag niet bruin worden.
2 Doe er de garnaalpellen bij en laat even stoven. Giet de melk erover heen. Laat een kwartiertje stoven op een zacht vuurtje.
3 Doe alles vervolgens door een fijne zeef. Goed aandrukken, zodat er geen sap verloren gaat. Je moet minstens een goede halve liter vloeistof vloeistof overhouden (indien nodig kan je er wat melk bijgieten).
4 Scheid de eiwitten van de eierdooiers. De eiwitten doe je in een afgedekt potje en bewaar je tot 's anderdaags in de koelkast. De dooiers doe je in een kom.Voeg de room bij de dooiers, terwijl je met de garde roert.
5 Neem een stevige kookpot (niet te klein, niet te groot). Laat 100 gram boeter smelten. Voeg er beetje bij beetje de bloem bij, terwijl je roert. Vervolgens giet je er al roerend de halve liter sap van de garnalen bij.
6 Breng heel even aan de kook en laat gedurende een tiental minuutjes op een zacht vuurtje staan (zodat de bloemsmaak verdwijnt). Neem van het vuur.
7 Voeg het ei/roommengsel toe, alsook de garnalen. Voorzichtig, maar zorgvuldig roeren met een houten lepel. Breng op smaak met peper, zout en nootmuskaat en citroensap naar smaak. Goed mengen.
8 Doe het mengsel in een geoliede, ruime schaal. Laat tot 's anderdaags in de koelkast opstijven.
9 De volgende dag snijd je het deeg in kroketjes. Je maakt ze zo groot of zo klein je ze zelf wil.1
0 Klop het eiwit, waaraan je een scheutje olie hebt toegevoegd, tot schuim. Wentel de kroketjes achtereenvolgens in de bloem, in het eiwit en in het paneermeel.1
1 Bak de kroketjes in de frituurpan (180°) tot ze mooi goudkleurig zijn.1
2 ** Deze kroketjes zijn wat 'lopend' vanbinnen. Indien je liever vaste kroketjes hebt, kan je op het einde wat geweekte gelatineblaadjes onder het deeg mengen.