Een vloeibaar beslag maken van de eieren, de bloem, de vanillesuiker, de melk en een snuifje zout. De geschilde appelen in schijfjes van 1 centimeter snijden en kort bakken in de helft van de boter. Bestrooien met wat suiker en de rozijntjes. De appelen laten karameliseren zonder dat ze te zacht worden. De pannenkoekenstruif bakken in een grote pan en als de omelet droog is, met een vork in 6 tot 8 stukken trekken. De rest van de boter en de suiker over de omelet verdelen en laten kleuren. Op een bord schuiven en de omeletbarsten vullen met de gebakken appelen. Bestrooien met poedersuiker